David Newbatt
Een ster staat boven mijn hoofd
Christus spreekt vanuit de ster:
Laat je ziel dragen
door mijn sterke kracht.
Ik ben met je
Ik ben voor jou
Ik ben in jou
Ik ben jouw Ik.
Rudolf Steiner
*****
Het schone bewonderen,
het ware behoeden,
het edele vereren,
het goede besluiten:
zij voeren de mens
in leven tot doelen,
in daden tot juistheid,
in voelen tot vrede,
in denken tot licht,
en leren hem vertrouwen
op goddelijke leiding
in al wat bestaat:
in wereld-al,
in zielengrond.
Rudolf Steiner
*****
uit ‘Transparanten doorlicht’ – Juul v.d. Stok en Mabel Slangen
Tot welk vermogen zou Maarten ons in onze tijd willen aansporen? Voor ‘wat’ zitten wij als bedelaars bij de poort?
En ‘wat’ zouden wij, Maarten zijnde, aan onze naaste schenken? Misschien het vermogen om sociaal te kunnen samenwerken, zonder polarisatie? Een soort broederlijke samenwerking?
Het is moeilijk om werkelijk broederlijk samen te werken. Haat, nijd, afgunst, dominantie, zich niet gezien voelen, dogmatisme in plaats van vrijheid, beweeglijk denken, vergevingsgezindheid enzovoort. Iedereen kan de rij wel aanvullen en dit soort problemen komen voor op vele plekken waar mensen samenwerken…
Op zichzelf zijn de schermutselingen niet zo erg, maar de gevolgen kunnen verwoestend zijn als wij geen tolerantie en vergeving ten opzichte van elkaar kunnen opbrengen. In plaats van ons te richten op ‘het innerlijk streven van de mens zich met zijn hogere Ik te verbinden’, begeven wij ons door onze kwaadheid, beledigd zijn e.d. in het duistere en egoïstische gebied van het lagere ik.
Wij realiseren ons zelden, dat elke kwaadwillende daad, hoe onbeduidend ook, onze wil onvrij maakt en uitlevert aan de lagere krachten van onze eigen natuur. Dit kan zelfs zo ver gaan dat de wil een blind werktuig wordt van egoïstische motieven van ons lager ik. In sommige levensbedreigende situaties kan dat juist zijn, maar in het dagelijkse leven doodt dat vruchtbare initiatieven.
Aan de wortels van ons vermogen om broederlijk samen te kunnen werken, liggen de deugden van tolerantie en vergeving ten opzichte van de medemens en onszelf. Die deugden gaan samen met een actieve innerlijke scholing om de mens als zich ontwikkelende individualiteit serieus te nemen. Een mens is pas echt vrij als hij in staat is zijn wil helemaal door zijn hogere Ik te laten leiden.
Zover zijn wij nog niet. Wij worstelen om ons te bevrijden uit de banden van het lagere ik en om een verbinding te leggen met ons hogere Ik. Het zou goed zijn elkaar bij dit streven te helpen. Hoe zouden we dat kunnen doen? Door ons te richten op het hogere Ik van de mens.
Iedereen zal af en toe terugvallen in zijn lagere driften. Daarvoor moeten wij tolerantie en vergeving weten op te brengen. Het ontwikkelen van tolerantie en vergeving werkt vruchtbaar op onszelf én op de ander, het werkt bevrijdend en houdt het sociale samenspel beweeglijk.
Je richt je op het goede van de ander, op zijn hogere Ik. In het oerbeeld van het hogere Ik van ieder mens werkt Christus. Via tolerantie en vergeving komt de weg vrij Christus, door de andere mens heen, te ontmoeten.
Alice Woutersen- uit: Het Zonnejaar
*****

Bij de Hemelvaart was het niet zo dat de Opgestane voor de mensen verdween. Hij nam alleen zozeer toe aan kracht en innerlijke sterkte dat Hij hun waarnemingsvermogen te boven ging. (…) In de eeuwen die sindsdien zijn verstreken is dat verborgen groeiproces van de Opgestane in de omgeving rondom onze aarde, verder gegaan. Steeds meer is de Christussfeer één geworden met de sfeer van de aarde. (…)
Hoe vinden wij de weg tot die bewustzijnsverhoging die ons in staat stelt om in een voelend aftasten, in een luisterend vernemen en schouwen, in die wereld binnen te groeien, waarin de Opgestane ons al zo nabij is? We slapen immers allen diep. Het bewustzijn dat wij hebben door onze zintuiglijke waarneming en het verstandelijke denken, bestrijkt enkel een dunne oppervlaktelaag.
De bazuinstoten van ons huidige apocalyptische lot willen ons uit de diepe slaap waarin we allen verkeren, wekken. Het in ons ingesluimerde bewustzijn van de geest moet als door geboorteweeën ontwaken door de beproevingen van onze tijd. De wereld van het schouwen moet voor ons opengaan.
In de wereld waarin de Christus komende is, zijn ook onze doden. Ieder die zich met de doden die hij liefheeft, verbindt – en wie heeft niet zijn doden? – raakt tegelijk aan de wereld waarin de Christus de mensheid steeds nader komt. De gestorvenen hebben heden ten dage op de levenden voor, dat zij al die zonsopgang beleven waarvoor wij nog blind zijn. Als de wachter op de toren zien zij al de zon, terwijl wij hier beneden nog door duisternis omgeven zijn.
Emil Bock – in ‘Der Kreis der Jahresfeste’ (vert. HdW)
*****

MODERNE MISVERSTANDEN
Het vervelende van dood zijn is,
dat de zogenaamde levenden denken
dat ik er niet meer ben.
Van het ene op het andere moment:
non-existent
en voor altijd verleden.
Ik ben hoogstens een bron van verdriet,
een dierbare herinnering
een vurig gemis.
Soms mag ik even binnen in je dromen,
maar ’s morgens wordt je wakker
in zintuigen, waarin ik niet meer binnen kan.
Ik wil je wenken,
maar je kijkt de andere kant op.
Ik wil tegen je fluisteren,
maar je spreekt te luid.
Mijn taal is de taal van de stilte:
leer mijn taal.
Ik zit niet in een urn,
Ik lig niet in een graf.
Alle stof heb ik allang van me afgeschud.
En toch ben ik bij je.
De deur van de oven van het crematorium
is niet de laatste deur die achter me dicht gaat.
Die deur is geen branddeur tussen iets en niets.
Het lijkt zo’n logische gedachte:
iets is materie of is niets
en toch ben ik bij je.
Er is licht,
alles verlichtend licht.
In dat licht leef ik, in dat licht leef jij.
Leven wij.
Jan Opdam, 2018
*****
Hij is de ster, Hij is de zon,
Hij is de eeuw’ge levensbron,
Uit kruid en steen en zee en licht
Glanst ons zijn kinderlijk aangezicht.
Novalis – in ‘Geestelijke Liederen XII’
Drie bomen
Er waren eens drie bomen, die alle drie in een hevige storm een grote tak waren kwijtgeraakt.
De drie bomen waren elk op een andere manier met hun verlies omgegaan. Jaren later ging ik de bomen weer opzoeken.
Gisteren heb ik ze weer gevonden en gesproken.
De eerste boom rouwde nog steeds om zijn verlies en zei ieder voorjaar als de zon hem uitnodigde om te groeien:
“Nee, dat kan ik niet want ik mis een belangrijke tak.”
Ik zag dat hij klein was gebleven en in de schaduw stond van de andere bomen. De zon drong niet meer tot hem door.
De wond was duidelijk zichtbaar en zag er naakt uit. Het was het hoogste punt van de boom.
Hij was niet meer verder gegroeid.
De tweede boom was zo geschrokken van de pijn dat hij snel had besloten om het verlies te vergeten.
Hij was moeilijk te vinden, want hij lag op de grond. Een voorjaarsstorm had hem doen omwaaien.
Hij had zijn greep op de aarde verloren. De plek van de wond was moeilijk te vinden.
Deze zat verstopt achter een heleboel vochtige bladeren en lag daar te rotten.
De derde boom was ook erg geschrokken van de pijn en de leegte in zijn lijf en hij rouwde om zijn verlies.
Het eerste voorjaar toen de zon hem uitnodigde om te groeien, had hij gezegd:
“Dit jaar nog niet.”
Toen de zon het tweede voorjaar weer terugkwam met de uitnodiging, had hij gezegd:
“Ja zon, verwarm mij zodat ik mijn wond kan verwarmen. Mijn wond heeft warmte nodig opdat ze weet dat ze erbij hoort.”
Toen de zon het derde voorjaar weer terugkwam, sprak de boom:
“Ja zon, laat mij groeien. Ik weet dat er nog zoveel te groeien is.”
De derde boom was ook moeilijk te vinden, want ik had niet verwacht dat hij zo groot en sterk zou zijn geworden.
Gelukkig heb ik hem herkend aan de dichtgegroeide wond die vol trots in het zonlicht werd gehouden.
Evert Landwaard